3.4.13

7. Brandenburgstraat

thema VII  
woningen Brandenburgstraat

In de tweede helft van de 19de eeuw voelde de overheid zich volstrekt niet verantwoordelijk voor de huisvesting van haar burgers. Gemeenten hadden geen enkel middel om de huisvesting voor arbeiders en armen te verbeteren. Toch begon langzaam het besef door te dringen dat de slechte huisvesting het ontstaan van ziekten als cholera en tyfus in de hand werkt. Binnen de gegoede burgerij werden echter wel initiatieven ontplooid om goede arbeiderswoningen te bouwen. Deze betrokken burgers hadden kritiek op de traditionele armenzorg die niets deed om de minderbedeelden aan te sporen hun eigen levensomstandigheden te verbeteren. In Nederland ontstond de sociale woningbouw na 1852 doordat particulieren woningbouwverenigingen oprichtten om arbeiderswoningen te bouwen. Lees hierover meer bij route 1: de vorstenburg.

Pas na 1902 begon de overheid de volkshuisvesting organiseren, in de Woningwet werden de eisen waar woningen aan moesten voldoen vaststeld. In vrijwel alle dorpen en steden werden daarna nieuwe woonwijken met woningwetwoningen gebouwd. Met de Woningwet bepaalde de rijksoverheid het kader van het volkshuisvestingsbeleid. De uitvoering daarvan ligt ook nu nog in handen van de gemeenten. De rijksoverheid bepaalt waaraan gebouwen, woningen en openbare ruimten moeten voldoen, de gemeenten moeten een gemeentelijk bouwtoezicht instellen en een bouwverordening vaststellen.

heropbouw

Na de Tweede Wereldoorlog was de woningvoorraad kleiner en kwalitatief slechter dan in de periode daarvoor. Om de oorlogsschade te herstellen werden tussen 1946 en 1972 in Nederland twee miljoen sociale huurwoningen gebouwd. Toch bleef de woningnood, veroorzaakt door de bevolkingsexplosie in de jaren ’50. Bovendien wilden alleenstaanden zelfstandig wonen en jongeren steeds eerder op eigen benen staan. Rond 1970 werden er maar liefst honderdvijftigduizend woningen per jaar gebouwd. Dit was mogelijk door standaardisatie en prefabricage in de bouw.

Om aan de behoefte aan woningen te voorzien liet Uden in de jaren '50 eerst een aantal geprefabriceerde houten huizen bouwen aan de Prof. Pulsersstraat. Deze werden in onderdelen vanuit Oostenrijk geleverd. De aanvoer vond plaats met de trein (tot 1978 liep er vanuit Duitsland een goederenspoor naar Uden). Dat voorzag echter niet in de enorme behoefte aan woningen, daarom werden in Uden grote woningbouwprojecten opgezet.

De woningbouw heeft tot 1960 in het teken gestaan van soberheid.
De architectuur van de naoorlogse wijken is sterk beïnvloed door de denkbeelden van het modernisme en functionalisme. Modernistische architecten zochten naar eenvoud en eerlijkheid vanuit het principe: 'less is more'. De functie stond bij elk ontwerp centraal: elk overbodig detail werd weggelaten, de stijl is eenvoudig en objectief. Maten en verhoudingen moesten perfect zijn. Het ging om zuivere essentie, eenvoud en objectiviteit: materiaal en ruimte moeten voor zichzelf spreken. 

De sobere en geometrische vormgeving kon worden verwezenlijkt met moderne materialen als gewapend beton en staal. Horizontale raampartijen lieten licht en lucht binnen.

De invloed van de architectuur van het modernisme na de oorlog ontstond vanuit zowel een ideologisch als vanuit een praktisch perspectief. De idealen van dit functionalisme kwamen voort uit een vooruitgangsgeloof en naoorlogs optimisme: deze architecten waren van mening dat architectuur niet alleen kon bijdragen aan een groter woongenot, maar ook aan een betere wereld.
Daarnaast had modernistische architectuur een praktisch voordeel: het wordt gekenmerkt door standaardisering en soberheid. Daardoor was het bij uitstek geschikt voor snel, goedkoop en efficiënt bouwen, een eerste noodzakelijkheid tijdens de wederopbouw. 
Tussen 1950 en 1960 ontwierp architect Jos Bijnen (1916-1993) de woningen in de Brandenburgstraat en omgeving. Dit was een van de eerste grote woningbouwprojecten in Uden na 1950. De woningen hebben voor die tijd een bijzondere architectuur. Architect Jos Bijnen was vertrouwd ook met de architectuur van de Bossche school, waarbij maat en verhoudingen een belangrijk uitgangspunt waren. De stijl van de Bossche school en het functionalistische modernisme sloot goed aan bij de voorgeschreven standaardisatie waarmee het bouwproject door de gemeente betaalbaar werd. 
De wijk rond de Brandenburgstraat heeft daarom een rationele, rechthoekige verkaveling. Het bestaat uit halfopen of gesloten bouwblokken. In het gebied komt uitsluitend aaneengesloten bebouwing voor. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel.

Dit type huis werd in die tijd beschouwd als een goede gezinswoning. De woning heeft twee verdiepingen, dus voldoende slaapkamers. De woonkamer is relatief groot, er zijn grote ramen in de woon- en slaapkamers (doorzonwoning). Er is een tuin (voor en achter), de achtertuin is vanuit de keuken bereikbaar en er is ruimte voor het huis waar kinderen kunnen spelen.
Het woonblok tussen de Brandenburgstraat en de Kleefsestraat bestaat uit woningen in drie lagen met een plat dak. De overige woningen hebben twee bouwlagen met langskap. De huizen met drie bouwlagen zijn voorzien van platte daken en twee aan twee  geschakeld met een lager tussenlid. 

In het ontwerp is duidelijk te zien dat de architect heeft geprobeerd verschillende woningen tegelijk te ontwerpen. Het meest herkenbare vormgevingsaspecten van het woningcomplex aan de Brandenburgstraat is het ritme en de herhaling van bouwvolumes, de raampartijen en de maatvoering.
De rooilijn is bij de woningen niet overal gelijk. De woningblokken verspringen iets ten opzichte van rooilijn, om de strakke bouwvolumes iets speelser te maken. Zo worden ook de verschillende bouwvolumes benadrukt en ontstaat meer dynamiek.

Hetzelfde principe is toegepast bij de pas opgeleverde sociale huurwoningen in Velmolen van Bonnemayer architecten. Route 12 leert je meer over sociale woningbouw in de 21ste eeuw.