9. omgeving Volkelseweg

thema VIII
Langs de Volkelseweg in Uden zijn eind twintigste eeuw kantoren, woningen en een galerie gebouwd. Deze architectuur is te typeren als neomodernisme. Een goed voorbeeld van deze stijl is de bruidsboutique aan Sportlaan 1. Het ontwerp uit 1997 is van architect Paul Lindeman uit Cuijk.

wat vooraf ging: het modernisme

Het neomodernisme neemt als een neofunctionalistische stijl het pure, vooroorlogse Nieuwe Bouwen als voorbeeld. Deze beweging uit de jaren 1920-30 zorgde voor een radicale breuk met de bestaande manier van denken over architectuur. De nieuwe benadering werd snel een internationale stijl. Dit modernisme keerde zich af van de 19de eeuwse architectuur die zich vooral had gericht op de façade van woningen. Achter de fraai gedecoreerde gevels van deze neostijlen was meestal echter geen sprake van goede woonkwaliteit, de modernisten wilden dit veranderen. Zij gaven functionele aspecten voorrang, waarbij licht, lucht en zicht uitgangspunt werden.

Vanuit Duitsland stelde het Bauhaus moderne vormgeving tegenover de nationalistische pronkarchitectuur die de staat verheerlijkte. Walter Gropius was er de eerste directeur. Hij ontwierp grote woonprojecten in een sobere, rationele stijl. Ook Ludwig Mies van der Rohe werkte met uiterst vereenvoudigde, zuivere, geometrische vormen. Zijn ontwerpen worden gekenmerkt door strakke lijnen, heldere vormen en gebruik van vooral staal en glas. "Less is more" kenmerkt zijn stijl: de vorm werd tot het minimum teruggebracht, maar dat minimum moest qua verhoudingen en materiaalgebruik perfect zijn. In 1937 vluchtte hij naar Amerika en beïnvloedde anderen met zijn visie.
Modernistische architecten zochten naar eenvoud en eerlijkheid. De sobere en geometrische vormgeving kon worden verwezenlijkt met moderne materialen als gewapend beton en staal. Horizontale raampartijen lieten licht en lucht binnen. Kenmerkend naast deze bandvensters (panoramavensters) zijn platte daken met een dakterras, een witte gevel en een vrij in te delen binnenruimte. Woningen kregen open ruimtes: muren konden worden weggelaten door toepassing van skeletbouw in beton en/of staal.

kenmerken:
- strakke lijnen, zuivere geometrische vormen, vanuit het principe: ‘less is more’
- flexibele ruimten, harmonieuze verhoudingen
- skeletbouw met staal en glas
- nadruk op constructie

Om de vernielingen na de oorlog aan te pakken ontwierp  Le Corbusier prefab elementen van gewapend beton. Door deze toe te passen als skeletbouw maakte hij een vrijere indeling van ruimten mogelijk. Pijlers dragen de vloer en het dak. De plattegrond is daardoor één vrije ruimte die naar de behoefte van de bewoner flexibel ingedeeld kan worden. Le Corbusier ontwikkelde daarbij een systeem van organische verhoudingen, de Modulor, waarmee hij elk ontwerp afstemde op de menselijke maat. De Modulor hield ook rekening met de gulden snede. Maten als de hoogte van de stoelen, grootte van de gangen en bijvoorbeeld hoogte van het plafond paste hij aan het modulair systeem aan. Hiermee werden zijn ontwerpen praktisch, efficiënt en harmonieus.

De kerngedachte van het modernisme: zuivere, functionele bouwkunst, leek samen met de pioniers gestorven. Maar na 1980 ontstond hernieuwde aandacht voor dit functionalisme, vooral in Nederland.
Hier ontwikkelde zich het neomodernisme in de jaren tachtig.

De stijl grijpt terug op de strakkere lijnen uit de modernistische traditie. Het neomodernisme maakt gebruik van dezelfde vormentaal als De Stijl en het Functionalisme met platte daken, horizontale raamstroken en materialen als hout, glas, metaal en beton. Het werk van modernistische architecten als Le Corbusier, Gerrit Rietveld en Johannes Oud kan hedendaagse architecten weer inspireren.

neomodernisme

Net als bij het modernisme krijgt de vorm van het gebouw veel aandacht, het uiterlijk is belangrijk. Het materiaal- en kleurgebruik is wel veelzijdiger. In tegenstelling tot het modernisme wordt er gebruik gemaakt van baksteen en hout, materialen met een natuurlijke gevoelswaarde, naast materialen als glazen bouwstenen die de modernistische voorgangers graag toepasten. Het kenmerkende strakke stucwerk (waarmee de modernisten zuivere bouwvormen wilden accentueren) wordt nu niet alleen in het wit toegepast, maar ook in pasteltinten. Kozijnen zijn dan meestal donker gekleurd.
 Daarbij is de natuurlijke expressie van de materialen zelf ook beeldbepalend voor deze architectuur.
TIM architecten
De functionalistische filosofie (form follows function) wordt minder streng gehanteerd, maar een strakke vormentaal blijft wel het uitgangspunt. Neomodernistische gebouwen bestaan dan ook uit elementaire hoofdvormen: kubus, rechthoek of cilinder. Als visuele ondersteuning is ook het materiaal- en kleurgebruik abstract, waarmee het ideaalbeeld van het ‘witte’ vooroorlogse Nieuwe Bouwen ontstaat. Dit werd mede mogelijk gemaakt door nieuwe systemen van gevelisolatie met stuc-afwerking. Dit gevelmateriaal ISPO was aanvankelijk cruciaal voor deze architectuurstijl, maar al snel werd een scala aan gevelmaterialen toegepast. De komst van de betonnen breedplaatvloer maakte meer vrije en ruimtelijke interieurs mogelijk, met dubbele hoogtes.

De gevelcomposities hebben vaak een horizontale opbouw, waarbij de onderste verdieping is uitgevoerd als 'plint' in beton- of baksteen. Er wordt gespeeld met een verbinding tussen binnen en buiten, deels door toepassing van glas, anderzijds door open elementen te hanteren.
De overwegend gestucte gevels zijn bij voorkeur in lichte tinten geschilderd, maar meestal wit. Ranke balkons, loggia’s en betonnen luifels verlenen dieptewerking aan de gevels. Als contrast met voorliggende gevelvlakken zijn verdiepte delen als portieken of terugspringende verdiepingen vaak bekleed met gekleurd plaatmateriaal.

TIM architecten
kenmerken neomodernisme:
  • abstractie en een moderne vormentaal, strakke gebouwen met heldere, leesbare vormen en vlakken.
  • de bouwvolumes versterken het abstracte karakter
  • de gevelcompositie is opvallend
  • de detaillering van de gebouwen is strak
  • neomoderne gebouwen vormen een contrast met de directe omgeving
  • een groepering van neomoderne gebouwen is onderling samenhangend
  • de functionaliteit van de (openbare) ruimte staat voorop
  • de maatvoering van gebouwen varieert in lengte, breedte en hoogte van klein tot groot
  • in de gevel wordt gewerkt met sterke contrasten; open-dicht, vlak-ruw, recht-rond, oud-nieuw. 
  • materialen worden contrasterend tegen elkaar geplaatst: in de detaillering worden materialen los van elkaar gehouden
  • toepassing van eigentijdse materialen en technieken
Vanaf 1990 werd het neomodernistische werk steeds minder sober. Er werd een grotere verscheidenheid aan vormen, materialen en kleuren toegepast. Het neomodernisme ontwikkelde zich naar een meer gevarieerd vormidioom door de introductie van eigentijdse ontwerpthema’s. Met digitale CAD-programma's (Computer Aided Design) kunnen nu ook gebouwen met vloeiende, afgeronde vormen ontworpen worden. Gevel en dak kunnen dan in elkaar overlopen zodat er één plastische vorm ontstaat. Dit wordt blob-architectuur genoemd. In Eindhoven zijn daar voorbeelden van te zien. Grote glasvlakken of geheel glazen gebouwen zijn geen uitzondering. En langs de A2 bij Leidse Rijn zijn de geluidswal, showrooms en een reclamezuil door ONL architecten fraai tot één blob samengesmeed.

High-Tech architectuur maakt ook het krachtenverloop in de constructie zichtbaar: spankabels en constructieve knooppunten geven expressie aan zo'n gebouw. Het bureau van architectenbureau CePeZed is daarvan een voorbeeld.

De neomodernisten vinden vooral opdrachten in de sociale woningbouw, stadsvernieuwing en uitbreidingswijken. Er is een voorkeur voor min of meer rechte strokenbouw en urban villa's, woongebouwen van ongeveer 4 lagen hoog. 

In Uden biedt Park Maashorst ruimte voor meer neomodernistische architectuur. 

In Nederland is het neomodernisme goed vertegenwoordigd met architecten als Jo Coenen, bureau Mecanoo en Rem Koolhaas.

architectuurgids Delft: bron
TIM architecten: bron

van cement naar gewapend beton

Gewapend beton werd het belangrijkste bouwmateriaal van de twintigste eeuw. De ontwikkeling van dit materiaal begon al bij de Romeinen, die ontdekten dat gemalen vulkanische aarde met kalk en water verhardde tot caementum. Later verving men deze aarde door een mengsel van kalk en klei dat verhit en tot cementpoeder gemalen werd. Cement bleek een bindmiddel dat onder invloed van water een vaste, onoplosbare en waterdichte massa vormt. In 1848 kreeg het een nieuwe, praktische toepassing toen de Franse ingenieur Lambot er een gevlochten ijzeren raamwerk mee bestreek en zo een kleine waterdichte roeiboot maakte. 
De Franse tuinman Joseph Monier zag het bootje op de Wereldtentoonstelling van 1855 in Parijs, en kwam op het idee om zo plantenbakken te maken. Hij bouwde vervolgens een waterreservoir en een boogbrug met gewapend beton. 
In 1878 vroeg Monier patent aan voor een balk met ‘een skelet van ijzer in de vorm van een traliewerk of metalen weefsel’. Dit raamwerk moest met cement worden gevuld waardoor het ‘een hoge weerstand, sterkte en bijna onbeperkte levensduur’ kreeg.

Het nieuwe materiaal kon in alle vormen en maten toegepast worden. Een tijdelijke, houten bekisting ondersteunde de dik vloeibare massa met ijzeren skelet tijdens het uithardingproces. In de verharde constructie zorgt het beton voor de opname van de drukkrachten en de ijzeren wapening voor die van de trekkrachten. Een belangrijk voordeel is dat beton en ijzer uitstekend aan elkaar hechten en bijna dezelfde uitzettingscoëfficiënt hebben (beton 12,0 - ijzer 12,2) en daarom niet van elkaar losscheuren.

In Nederland werden in 1918 schuilplaatsen van gewapend beton gebouwd, in 1922 het imponerende gebouw voor Radio Kootwijk. Nadat Philips in 1925 gestart was met de productie van radio’s, verrezen er in Eindhoven de eerste drie fabrieken van gewapend beton. Tot 1912 werden betonconstructies vooral gezien als ‘ingenieurskunst’, daarna vond gewapend beton ook toepassing in de woningbouw.

De architect Le Corbusier (1887-1965) paste vanaf 1914 een rank gewapend betonskelet toe, dat alleen bestaat uit vloeren en kolommen. Vanaf dat moment konden muren en ramen overal geplaatst worden.
Het skelet rust op funderingsbalken die meestal op heipalen staan. Men spreekt bij skeletbouw van gordijngevels bij gevels die los van het skelet zijn aangebracht, en geen dragende functie hebben. 

Gewapend beton lag aan de basis van het Nieuwe Bouwen: skeletbouw gaf vorm aan deze functionalistische, rationele architectuur. In dit modernisme gingen licht, lucht en ruimte samen met gewapend beton en stalen ramen. Beroemde Nederlandse ontwerpen zijn het sanatorium Zonnestraal in Hilversum (1928) en de Openluchtschool in Amsterdam (1930), ontwerpen van Jan Duiker (1890-1935).